Wij gaan nooit dood, nooit dood, nooit dood, zongen de Mannetjes. En ja hoor, natuurlijk gingen ze wél dood. Eerst stierf de theepot en toen zijzelf. Met het schrijven van deze blog valt mij ineens op hoeveel voorstellingen die ik gemaakt heb over de dood gaan. Om te beginnen die Van drie oude mannetjes die niet dood wilden, natuurlijk. Maar ook daarvoor Icarus, die neerstortte. Allebei 4+voorstellingen. Hou van die Hond waarin een jongen rouwt om het verlies van zijn hond. Perenbomen bloeien wit, het gelijknamige boek van Gerbrand Bakker, dat ik bewerkte voor het toneel. In Perenbomen bloeien wit, zoeken twee broers in de geschiedenis naar wat er toch gebeurd is met hun jongste broer, Gerson, die dood is. Was het een ongeluk? Zelfdoding? Wat bezielde Gerson en hadden zij er iets aan kunnen doen? Blote Konten, waarin Eene, tweeje en Drieje niet kunnen slapen omdat hun moeder is doodgegaan. Steeds belanden ze in een ander avontuur om maar niet te hoeven slapen, maar steeds eindigt het avontuur met de dood van één van hen. Eigenlijk vielen de drie acteurs continu dood, tot hilariteit van de kinderen overigens. En dan de voorstellingen waarin de dood een ‘bijrol’ speelde; Waarom ben je dood, Sofie, zong Mariken in Mariken, en Er zit een gat in de vorm van een geit in mijn hart.. In Dissus stierven de vrienden bij bosjes.
Waarom zoveel dood voor kinderen? Tja, de dood is natuurlijk één van de grootste dingen in het leven. Dat om te beginnen. Daarnaast gaat een voorstelling die over de dood gaat, natuurlijk ook héél erg over leven. Ik ben natuurlijk niet de enige die de inhoud van een voorstelling bepaalt, vaak zijn het ook schrijvers die het over een thema als de dood willen hebben. Jeugdtheatervoorstellingen, in ieder geval de voorstellingen die ik gemaakt heb, hebben altijd grote thema’s. Maar grote thema’s betekent niet automatisch dat de voorstellingen loodzwaar hoeven zijn. Liever niet, zelfs!
Humor is voor mij een belangrijk ingrediënt, het is de meest directe weg naar het hart. Ik houd ervan als het publiek moet lachen, ik zoek in mijn regies altijd naar lichtheid, naar plezier, terwijl het tegelijkertijd over grote vraagstukken mag gaan. Als je geraakt bent doordat je moet lachen, word je ook eerder geraakt door andere dingen. Humor maakt iets open, het is een van de sleutels die past op het mechaniek van de ontroering.
Toen wij voorstellingen in Amerika speelden, merkten we altijd dat dood en kinderen, een no go-area was. Als de platte kartonnen hondjes in het asiel ‘afgemaakt’ werden omdat niemand ze wilde hebben, schermden volwassenen de ogen van de kinderen af. Onzin, natuurlijk. Kinderen hebben een cavia die doodgaat, een opa, of soms nog dichterbij…
Kinderen betuttelen, dingen voor ze verborgen houden, daar doen we niet aan. Ik denk zelf bij al die zware onderwerpen er altijd wel heel goed na over met welk gevoel ik de kinderen de zaal wil laten verlaten. Als ik zeg dat ik al mijn thema’s in jeugdvoorstellingen kwijt kan, is dat ook zo. Tegelijkertijd heb je als maker macht. Kinderen kijken oprecht, zijn kritisch, maar over de opvattingen van de maker zullen ze na afloop niet reflecteren. Ik probeer met al mijn voorstellingen ruimte te maken waarin kinderen zelf hun conclusies kunnen trekken. Bij de Mannetjes hadden Suzanne en ik daar veel gesprekken over. Geen van beiden geloofden we dat er iets is na de dood. Toch hadden we allebei er moeite mee om de helden in de voorstelling dood te laten gaan en het daarmee te laten eindigen. Suzanne had een scène geschreven waarin er poppen uit de dode omhulsels van de mannen zouden kruipen, die met elkaar een gesprek hadden over hoe ze het moment van doodgaan hadden beleefd. Maar ja, hoe regisseer je dat? Uiteindelijk werd het een hele lichte scène, waarin 3 popjes in hemd en onderbroek door een landschap van gebloemde beddenspreien dwaalden, in een vervreemdende Monty Pythonachtige sfeer. Ze spraken over de dood en kibbelden over welke kant ze nu op moesten. Het had een lichte en theatrale sfeer, de muziek was teruggebracht tot een speeldoosje, het was fragiel, grappig en flinterdun. Het maakte dat iedereen voor zichzelf een conclusie kon trekken, terwijl we toch niets overgeslagen of achterwege gelaten hadden.
Zo’n einde ‘vinden’ kost best wat tijd. Voor Icarus had ik een raamvertelling geschreven. Na de dood van Icarus, die ook echt verdronk in de zee, kwam de acteur weer boven water en stelde talloze vragen over Icarus en waarom hij dood moest. Perenbomen was voor een oudere leeftijdsgroep. Gerbrand Bakker geeft zelf ook niet echt het antwoord op de dood van Gerson. Al kun je het als lezer wel invullen. Het ‘zwart’ spelen, het spel dat de drie broers vroeger altijd deden, waarbij ze een doel noemden dat ze vervolgens met dichte ogen moesten bereiken, was in mijn bewerking het handvat om tussen ‘spel’ en werkelijkheid te balanceren. Als de voorstelling stopt, gaat hij verder in het hoofd van de toeschouwer. Als Gerson op het eind niet meedoet met zwartspelen omdat hij ‘af’ is, is hij dood, of is hij uitgespeeld.
Ik wil geen ‘affe’ verhalen vertellen. Er bestaan geen waarheden, ik wil overigens ook geen onwaarheden vertellen, of om de hete brei heen dansen. Kinderen hebben vaak een hekel aan open eindes. Ikzelf heb dat ook. Open eindes zijn vaak makkelijk, ‘veilig’. Je hoeft geen uitspraak te doen. Ik beweer dan ook dat ik nooit een voorstelling maak met een open einde. Het balanceren tussen wél een uitspraak doen en het niet in blokletters spellen, maar het omgeven met ruimte voor je eigen gedachte, dat is de sport, dat is het moeilijke en het leuke.
Theatermaken is ook een spel blijven spelen met je eigen angsten, je eigen vragen. En dat in de wetenschap dat we heel erg op elkaar lijken en allemaal even bang zijn, even weinig weten, dat we slechts kunnen gissen. Misschien zijn er thema’s waar ik geen theater over zou willen maken voor kinderen, ik ben ze alleen nog niet tegengekomen. Metamorfosen schuurde daar tegenaan. Een voorstelling die gaat over de (on)mogelijkheid van de mens om te veranderen, om de planeet te redden. Het is ons gelukt om dat einde te maken, om ons punt te zetten. De acteurs en ik hebben heel hard gewerkt en steeds weer nieuwe eindscènes gemaakt om er uit te komen. Pas vlak voor de eerste try out klopte het. Theatermaken is eigenlijk continu nadenken over wat je ergens van vindt, steeds weer nieuwe vragen stellen, antwoorden vinden en weer verder zoeken. Het is een moeilijk en geweldig vak.