Muziek speelt altijd een grote rol in mijn voorstellingen. Ik geloof niet dat ik een voorstelling heb gemaakt waar geen muziek in zat.
Toen ik op de regie-opleiding zat en vlak daar na, zocht ik altijd in bestaande muziek. Later, als het budget het toeliet, werkte ik vaak samen met een componist. Muziek, speciaal gecomponeerd voor de voorstelling is één ding, live-muziek in de voorstelling is nog wat anders. De eerste geheel gezongen en volledig doorgecomponeerde voorstelling die ik maakte was in 1999: Van drie oude mannetjes die niet dood wilden. De tekst was van Suzanne van Lohuizen, samen hadden we de stichting Hussaarts&van Lohuizen, we benaderden Guus Ponsioen om de muziek te schrijven. In ’97 hadden we een proeve hiervan gemaakt, eigenlijk gewoon de eerste helft van de voorstelling. De subsidiënten twijfelden erg of dat kon, zo’n geheel gezongen en doorgecomponeerde voorstelling voor kinderen. Vandaar die proeve. Natuurlijk kon het, dus maakten we een jaar later in coproductie met Het Paleis uit België, de definitieve voorstelling; Drie oude mannen krijgen een brief waarin staat dat vandaag hun laatste dag is: alle dagen zijn gebruikt, er is niets aan te doen, de hartelijke groeten.
Een voorstelling over doodgaan, die gaat natuurlijk ook altijd over leven, en dat voor een publiek van 4 jaar en ouder. Ik koos ervoor om de drie mannelijke acteurs te laten begeleiden door een orkestje dat alleen uit vrouwen bestond. Slagwerk, contrabas en accordeon. We hadden een Vlaams orkestje en een Nederlands orkestje.
De voorstelling werd een succes, we speelden hem zelfs in the BAM in New York. Daarvoor moesten we wel de titel veranderen: Of three old men who wanted to live forever. Het woord dood in de titel, dat kon natuurlijk niet! Een paar jaar later stonden we met De Mannetjes in Philadelphia. Dat was ons hele Amerika avontuur want de voorstelling bleek te ‘heftig’ voor de Verenigde Staten. En dat in het land waar je continu op straat sirenes hoort en op de deur van het theater staat dat je je wapen niet mee naar binnen mag nemen (wat dan weer een hele geruststelling is), maar dat terzijde.
In 2004 heb ik Van drie oude mannetjes die niet dood wilden bij Kwatta hernomen. Dat is één van de voordelen van een eigen gezelschap. Je kunt voorstellingen vaker hernemen, wat niet alleen duurzaam is, maar er ook voor zorgt dat je iets wat goed is langer kunt delen.
Vorig jaar zat ik in Nijmegen op een terras toen een vrouw naast mij aan haar tafelgenoot de hele voorstelling Van die oude mannetjes die niet dood wilden begon te beschrijven, ze citeerde teksten en begon zelfs stukjes te zingen. Ik was verbijsterd, want ook in Nijmegen waren er alweer ruim vijftien jaar verstreken sinds de laatste uitvoering. Ik kon het niet laten om haar aan te speken. Ze vertelde me dat ze de cd in de auto met haar dochter stukgedraaid had en dat haar inmiddels volwassen dochter en zij nog steeds samen hele stukken konden zingen. Ik vond het een fantastisch eerbetoon, vooral aan Suzanne van Lohuizen, die kort daarvoor overleden was. Maar ook aan Guus Ponsioen, zijn muziek blijft lang hangen.
Ik heb met veel verschillende componisten gewerkt en net zoals je bij iedere schrijver of decorontwerper moet zoeken naar een taal waarin je elkaar vindt en op kunt tillen, moet dat met een componist ook. Iedere samenwerking met een andere maker is een ander proces en levert ook iets nieuws op.
Muziek gaat over alles waar het in theater om draait; ontroering, sfeer, humor, timing, dynamiek. Muziek gaat over dramaturgie. Muziek kan schuren, de strijd aangaan met een emotie of een scène, het kan een enorme verdieping geven. In ieder geval is het voor mij altijd een belangrijk ingrediënt van mijn voorstellingen. En als het lukt om de muziek live te laten spelen, is de impact nog groter. Ten eerste is daar de magie van het samenspel van acteurs en musici. Die is er overigens niet zomaar. Muzikanten leggen een andere weg af naar een voorstelling dan acteurs. Het in elkaar vlechten van spel en muziek is een heel proces en vraagt veel van de regie. Voor mij is het altijd een vereiste dat de muzikanten uit het hoofd gaan spelen. Zodra muzikanten zien wat er op de vloer gebeurt, kun je gaan bouwen. De inzet van de muziek kan op de beweging van een acteur zitten, acteurs moeten op hun beurt weer heel goed luisteren naar wat een muzikant doet, pas als de aandacht gemeenschappelijk is, ontstaat er magie.
Ik heb vaak meegemaakt dat muzikanten, als ze hun partij hadden gespeeld, even ‘uit’ wilden gaan. Alsof ze er dan niet meer waren, terwijl ze nog steeds midden op de toneelvloer zaten. Als musici aanwezig blijven in hun aandacht, ook als ze zwijgen en luisteren, vertellen ze het verhaal mee. Die zoektocht met elkaar naar de juiste code, naar hoe je met elkaar het verhaal vertelt, het vinden van de juiste taal, is ontzettend spannend. Met live musici heb je eigenlijk nog een aantal stemmen erbij op het toneel. Het bijzondere aan theater is dat je met zoveel verschillende disciplines kunt samenwerken en dat de contrasten tussen die disciplines op een bijzondere manier eenheid op kunnen leveren. Eenheid die weerbarstig is, maar altijd in het hier en nu. Bovendien doet het een enorm appèl op je verbeelding. Hoor je wat je ziet, of zie je wat je hoort? Of hoor je iets anders dan je ziet? Het zijn razend interessante gebieden om te ontginnen.
Het zoeken naar iets wat past zonder dat je zelf meteen begrijpt waarom het past, waarom het werkt, of juist niet werkt dat is waar het voor mij om draait in het theater.
En wat is er mooier dan dat kinderen met eigen ogen kunnen zien, hoe de muziek gemaakt wordt, hoe de muzikanten spelen, welke instrumenten er gebruikt worden. Hoe meer je ziet, hoe groter het raadsel wordt.