Drie droge zeeën

Toen ik in ’89 de regie-opleiding verliet was er net een Vlaamse golf achter de rug, Gerard Jan Reijnders zat in de Amsterdamse schouwburg, Frans Strijards maakte furore met Art&Pro. Het waren enerverende tijden met veel energie, vernieuwing en discours. Iedere avond zat ik in de Nes, Shaffy of de Schouwburg. Als jonge maker ben je op zoek naar je eigen stijl, je ontwikkelt je, ziet eindeloos veel werk, gaat in dialoog. Die zoektocht houdt natuurlijk nooit op, dat is je makershart dat in beweging is, dat altijd verder zoekt, ontdekt, vernieuwt. Maar het jeugdtheater kende ik nog niet.

Op de regie-opleiding werd er geen aandacht aan besteed, het ging vooral over ‘het grote toneel’. Toen Pauline Mol mij in 1990 benaderde of ik de eerste voorstelling bij Artemis wilde maken, kwam ik in een nieuwe wereld terecht. Of eigenlijk, een parallel universum. Ik ging naar voorstellingen en werd geraakt, Iphigenia koningskind, Pas de soupe ( een Vlaamse voorstelling die zich afspeelde in een enorm bord soep). Ik zag vrijheid, speelsheid, ruimte. Er hoorde een hele groep makers bij, er werd kunst gemaakt op hoog niveau, ik was onder de indruk.

Ik schreef en regisseerde voor Artemis  Icarus of de lucht is blauw en ook de zee, een voorstelling voor 4+.

Met enorm veel plezier maakte ik een beeldende voorstelling waarin gezongen werd, gevlogen, waarin Icarus en zijn vader zwierven door het labyrinth, welke richting ze ook uitliepen steeds kwamen ze uit bij de zee. Het decor van Barbara Kroon, dat wel iets weghad van een kunstwerk van Mario Merz, was omringd door glazen accubakken gevuld met water. Daedalus nam een voetenbad en zong zijn heimweelied turend over de zee, iedere nieuwe zoektocht eindigde steeds weer bij de zee. Daedalus droeg zijn zoon op zijn rug en zong hem in slaap ( het was het eerste lied dat ik ooit schreef)  en uiteindelijk gingen ze samen vliegen en stortte Icarus neer. 

Toen bij wijze van try out de eerste kleuterklassen de repetitieruimte binnen wandelden, schrok ik me dood. Wat zijn ze klein en wat passen er veel op een matje! schoot het door me heen.  Zullen deze kinderen begrijpen wat ik gemaakt heb? Maar gelukkig, dat deden ze en na afloop van de voorstelling was ik diep ontroerd. Ik was de eeuwig kritische blik (waar overigens niets mis mee is) van vakgenoten gewend, de eindeloze discussies… Nu zag ik kinderen die volkomen oprecht en zonder enige distantie, keken naar wat ik met de acteurs gemaakt had. De voorstelling trof doel en dat deed het ook bij mij. Ik had mijn publiek ontdekt.

Toen het decor na afloop afgebroken werd en de technicus de eerste accubakken geleegd had, stonden er twee kleuters om de hoek te kijken. ‘Kijk,’ zei er eentje, ‘drie droge zeeën.’

Wat moet ik hier nog aan toevoegen?

In alle jaren die daarop volgden heb ik alles uit de kast getrokken waar ik zin en behoefte aan had. Ik heb veel objecttheater gemaakt, nog meer muziektheater, opera’s, voorstellingen waarin beeldende kunst een grote rol speelde, in musea, buiten, voorstellingen in een taal die niet bestaat, voorstellingen louter opgebouwd uit poëzie. 

De vrijheid die ik in het jeugdtheater gevonden heb heeft mij als maker een enorme boost gegeven. De meest interessante voorstellingen zag ik ook in het jeugdtheater. 

Wat ik ook ontdekte, ik zei het al eerder, is dat volwassenen zo geraakt worden door het jeugdtheater. Volwassen theater heeft qua leeftijd vaak een ondergrens, het jeugdtheater heeft nooit een bovengrens.

Het jeugdtheater is, sinds ik van de regie-opleiding kwam, een steeds prominentere plek in het theaterlandschap in gaan nemen. De makers maken volwassen jeugdvoorstellingen in hun eigen stijl, maar met de vrijheid die het jeugdtheater biedt. Acteurs spelen zowel in het volwassen theater als in het jeugdtheater. Hoe mooi is dat.

Als je veel met je voorstellingen in het buitenland staat, zie je ook hoe groot en betekenisvol die ontwikkeling in Nederland is geweest.  

Ik kan alleen maar blij zijn dat het jeugdtheater op mijn pad is gekomen en ik hoop dat al die studenten die nu van de regie-opleiding afkomen, het jeugdtheater eerder dan ik, tijdens hun studie ook leren kennen. 

Wat het mij heeft opgeleverd is naast een kennismaking met een heel nieuwe publieksgroep, een enorme vrijheid om te onderzoeken en experimenteren. Een vrijheid die je als kunstenaar natuurlijk altijd moet hebben, maar die in het jeugdtheater vanzelfsprekend is. En ja, dat heeft zeker met de publieksgroep te maken, die in staat is om in alle vrijheid en openheid te kijken naar datgene wat ze nog niet kennen. 

Volwassenen zijn vaak bang voor wat ze niet kennen. Kinderen weten niet beter dan dat ze van veel nog niet weten. Dat maakt dat ze open kunnen kijken. Die openheid biedt mij vrijheid, dat is het cadeau dat mijn publiek me heeft gegeven.